rampen

op olieboorpatformen komen af en toe wel is ongelukken voor zoals in mexico

 

De olieramp in de Golf van Mexico was een grote milieuramp voor de zuidkust van de Verenigde Staten in het Macondo-veld. De ramp ontstond toen op het half-afzinkbare platfom Deepwater Horizon, eigendom van Transocean en geleaset aan oliemaatschappij BP, op 20 april 2010 een explosie plaatsvond na een blow-out. Daarbij vielen 11 doden en 17 gewonden. Tijdens bluspogingen zonk het platform, waarbij de boorstang brak.

Bijna drie maanden lang, tot 15 juli 2010, stroomde door een niet-functionerende eruptie-afsluiter (Engels: blowout preventer of BOP) de olie in zee. De Amerikaanse staten Louisiana, Florida, Alabama en Mississippi riepen de noodtoestand uit vanwege de olievervuiling die de zuidkust van de Verenigde Staten bedreigde.[1] President Barack Obama riep de olievervuiling uit tot nationale ramp.

In het begin van de ramp werd het debiet van de lekken op 1500 meter diepte geschat op ongeveer 800 m³ (800.000 liter) aardolie per dag. Dit liep tijdens de ramp alsmaar op. Op 11 juni was er sprake van 6,4 miljoen liter. [2] Enkele Amerikaanse universiteiten zeiden daarentegen dat het debiet 11 miljoen liter aardolie per dag was. De gezaghebbende Amerikaanse krant The New York Times sprak zelfs van mogelijk 16 miljoen liter per dag.

Wetenschappers spreken van de ergste olieverontreiniging in de geschiedenis van de VS. Er is meer olie weggevloeid dan bij het ongeval met de olietanker Exxon Valdez in 1989 voor de kust van Alaska.

BP is operator van het Macondo-veld en voor 65% eigenaar van de lease. Daarnaast zijn er twee partners, waarvan Anadarko een aandeel heeft van 25% en MOEX, een dochter van Mitsui, 10%. Zowel Anadarko als Mitsui hebben betalingen aan BP voor hun aandeel in de kosten van de ramp opgeschort.

Maak jouw eigen website met JouwWeb